Het eerste grote bedrog 

In het midden van de hof van Eden stond de boom des levens. Zijn vrucht kon het leven eeuwig doen voortduren. Als Adam God ge­hoorzaam was gebleven, zou hij altijd vrij toegang hebben gehad tot deze boom en zou hij eeuwig hebben geleefd. Maar toen hij had gezondigd, werd hem de toegang tot de boom des levens ontzegd en werd hij sterfelijk. Gods uitspraak "Stof zijt gij, en tot stof zult gij wederkeren", impliceerde het absolute einde van het leven.

De onsterfelijkheid

Als de mens na de zondeval vrije toegang had gehad tot de boom des levens, zou hij eeuwig hebben geleefd en zou ook de zonde eeuwig hebben bestaan. Maar "de cherubs met een flikkerend zwaard" (Genesis 3:24) bewaakten de weg tot de boom des levens en  niemand van Adams nageslacht heeft deze grens mogen overschrijden om aan de levengevende vrucht te komen. Daarom is geen enkele zondaar onsterfelijk.

Maar na de zondeval gaf Satan zijn engelen opdracht een bijzondere inspanning te doen om de mensen het geloof in de natuurlijke onsterfe­lijkheid in te prenten. Als ze de mensen zo ver hadden gekregen dat ze deze dwaling aannamen, moesten ze hen ook nog influisteren dat de ongelovigen eeuwig gepijnigd zouden worden.

Daarom stelt de vorst van de duisternis alles in het werk om God voor een wraak­zuchtige tiran te laten doorgaan. Satan beweert ook dat God allen die Hem niet welgevallig zijn in de hel werpt, waar ze zijn gramschap voor eeuwig zullen ondergaan en dat hun Schepper, terwijl zij daar een onbeschrijfelijke angst doorstaan en in de eeuwige vlammen krimpen van pijn, met voldoening op hen neerblikt.

Op die manier schrijft de aartsvijand zijn eigen kenmerken toe aan de Schepper en Weldoener van de mensheid. Wreedheid is satanisch. God is liefde. Alles wat God ge­schapen had was rein, heilig en lieflijk tot het ogenblik dat de zonde haar intrede deed door de eerste grote opstandeling.

Ook vandaag probeert Satan mensen te overwinnen zoals hij het eerste mensenpaar heeft overwinnen door hun vertrouwen in hun Schepper aan het wankelen te brengen en ze te doen twijfelen aan de wijsheid van zijn heerschappij en aan de rechtvaardigheid van zijn wetten. Om hun eigen boosheid en opstandigheid te rechtvaardigen, stellen Satan en zijn afgezanten God nog slechter voor dan zij zelf zijn.

Elk gevoel van goedheid, barmhartigheid en rechtvaardigheid wordt gekwetst door de leerstelling die zegt dat de ongelovigen na hun dood gepijnigd worden in een eeuwig brandende hel van vuur en zwavel, dat ze voor de zonden van een kort leven op aarde gekweld zullen worden zolang God bestaat. Toch wordt deze leer overal verkondigd en is ze opgenomen in de geloofsbelijdenis van veel christelijke kerken.

De godsdienst van de Bijbel, die getuigt van liefde, goedheid en barmhartigheid, wordt door bijgeloof verduisterd en gehuld in verschrikkingen. Als we nagaan welke valse voorstelling van Gods karakter Satan aan de mensen geeft, is het niet verwonderlijk dat onze barmhartige Schepper wordt gevreesd en zelfs gehaat.

Veel mensen die de leer van de eeuwig pijniging weerzinwekkend vinden worden tot de tegen­overgestelde dwaling gedreven. Ze stellen vast dat de Bijbel zegt dat God een God van liefde en barmhartigheid is, en kunnen niet aannemen dat Hij zijn schepselen aan de vlammen van een eeuwig brandende hel zal prijsgeven. Daar zij denken dat de ziel onsterfelijk is, komen ze onvermijdelijk tot de conclusie dat alle mensen uiteindelijk zalig zullen worden. Velen beschouwen de bedreigingen van de Bijbel slechts als een middel om de mensen door vrees tot gehoorzaamheid te brengen. Ze zullen volgens hen echter nooit letterlijk worden uitgevoerd.

De zondaar kan zich dan overgeven aan zijn zelfzuchtig genot, hoeft helemaal geen oog te hebben voor Gods eisen en kan er toch op hopen dat God hem uiteindelijk zal aannemen. Zo'n leer die ervan uitgaat dat God wel barmhartig, maar niet tegelijkertijd rechtvaardig is, valt in de smaak bij de vleselijke mens en stijft de goddelozen in hun ongerechtigheid. Als het waar was dat de zielen van alle mensen onmiddellijk na de dood naar de hemel gingen, zouden wij de dood boven het leven moeten verkiezen. Velen hebben onder invloed van deze opvatting een eind aan hun leven gemaakt.

God heeft genoeg bewijzen in zijn Woord gegeven dat Hij de over­treders van zijn wet zal straffen. Zij die zichzelf vleien met de gedachte dat Hij te barmhartig is om het vonnis over de zondaar ten uitvoer te brengen, hoeven maar een blik te werpen op het kruis van Golgótha. De dood van de zondeloze Zoon van God toont aan dat "het loon dat de zonde geeft de dood is" en dat er op elke overtreding van Gods wet een rechtvaardige straf volgt.

Christus die zonder zonde was, is voor de mens tot zonde gemaakt. Hij droeg de straf voor de overtreding en ook het verdriet dat het aangezicht van zijn Vader verborgen bleef tot zijn hart was gebroken en zijn leven was verbrijzeld. Dit grote offer werd gebracht opdat zondaren verlost zouden kunnen worden. Er was geen andere manier om de mens te bevrijden van de straf der zonde. Iedereen die weigert te delen in de verzoening waarvoor zo'n hoge prijs is betaald, zal zijn eigen schuld en de straf voor de overtreding zelf moeten dragen.

Laten wij nu even nagaan wat de Bijbel leert over de goddelozen en onboetvaardigen. "Ik zal de dorstige geven uit de bron van het water des levens, om niet" (Openbaring 21:6). Deze belofte wordt alleen gegeven aan de dorstigen. Alleen zij die behoefte hebben aan het water des levens en ernaar zoeken zonder belangstelling te hebben voor anderen dingen zullen dat water ontvangen. "Wie overwint, zal deze dingen beërven, en Ik zal hem een God zijn en hij zal Mij een zoon zijn" (vers 7).

Ook in dit geval zijn er voorwaarden gesteld. Om alle dingen te beërven, moeten wij de zonde bestrijden en haar overwinnen. De Prediker zegt: "Omdat het vonnis over de boze daad niet aanstonds voltrokken wordt, daarom is het hart der mensenkinderen in hen begerig om kwaad te doen, daar een zondaar honderdmaal kwaad doet en toch lang leeft. Nochtans weet ik, dat het de odvrezenden wel zal gaan, omdat zij voor Hem vrezen; de goddeloze daarentegen zal het niet welgaan" (Prediker 8:11-13).

Paulus zegt dat de zondaar "de toorn ophoopt tegen de dag des toorns en der openbaring van het rechtvaardig oordeel Gods, die een ieder vergelden zal naar zijn werken". "Want hiervan moet gij doordrongen zijn, dat in geen geval een hoereerder, onreine of geldgierige, dat is een afgodendienaar, erfdeel heeft in het koninkrijk van Christus en God" (Efeziërs 5:5). "Zalig zij, die hun gewaden wassen, opdat zij recht mogen hebben op het geboomte des levens en door de poorten ingaan in de stad.

Buiten zijn de honden en de tovenaars, de hoereerders, de moordenaars, de afgodendienaars en ieder, die de leugen liefheeft en doet" (Openbaring 22:14,15). God heeft aan de mens een beschrijving van zijn karakter en een verklaring over zijn handelen met de zonde gegeven. "HERE, HERE, God barmhartig en genadig, lankmoedig, groot van goeder­tierenheid en trouw, die goeder­tierenheid bestendigt aan duizenden, die ongerechtigheid, overtreding en zonde vergeeft; maar (de schuldige) houdt Hij zeker niet onschuldig" (Exodus 34:6,7).

"De HERE bewaart allen die Hem liefhebben, maar Hij verdelgt alle goddelozen"; "Maar de overtreders worden tezamen verdelgd, het nakroost van de goddelozen wordt uitgeroeid" (Psalm 145:20; 37:38). De kracht en het gezag van Gods heerschappij zullen worden aangewend om de opstand te onderdrukken. Toch zullen alle daden van de straffende gerechtigheid volkomen in overeen­stemming zijn met het karakter van God als een barmhartig, lankmoedig en liefdevol wezen.

God doet niemands wil of oordeel geweld aan. Hij schept geen behagen in slaafse gehoorzaamheid. Hij wil dat zijn schepselen Hem liefhebben omdat Hij hun liefde waardig is. De beginselen van goedheid, barm­hartigheid en liefde, die de Heiland ons heeft geleerd en in zijn leven heeft getoond, zijn een weerspiegeling van de wil en het karakter van God.

"Immers nog een wijle, en de goddeloze is niet meer; als gij let op zijn plaats, dan is hij niet meer. "Zij zullen worden, als hadden zij nooit bestaan" (Psalm 37:10: Obadja 16). Zo komt er een eind aan de zonde en aan al het verdriet en de verwoesting die daar het gevolg van zijn. De leerstelling dat de mens bewust is na de dood, is gebaseerd op de fundamentele dwaling van de natuurlijke onsterfelijkheid

Deze leer is net zoals die van de eeuwige pijniging in strijd met de Bijbel, met de rede en met onze gevoelens van menselijkheid. Volgens de populaire opvatting zijn de verlosten in de hemel op de hoogte van alles wat er hier op aarde gebeurt, en meer in het bijzonder, van het leven van hun vrienden die ze hebben achtergelaten.

Wat zegt de Bijbel over al deze onderwerpen? David zegt dat de mens in de dood geen bewustzijn heeft. "Gaat zijn adem uit, dan keert hij weder tot de aarde, te dien dage vergaan zijn plannen" (Psalm 146:4). Salomo zegt hetzelfde: "De levenden weten tenminste, dat zij sterven moeten, maar de doden weten niets".

"Zowel hun liefde als hun haat en hun naijver zijn reeds lang vergaan; en zij hebben nimmer deel aan iets, dat onder de zon geschiedt". "Al wat uw hand vindt om naar uw vermogen te doen, doe dat, want er is geen werk of overleg of kennis of wijsheid in het dodenrijk, waarheen gij gaat" (Prediker 9:5,6,10).

Maar wat voor zin heeft het toekomstige oordeel als de doden al het hemelse geluk genieten of zitten te krimpen in de vlammen van de hel. Zullen de rechtvaardigen na het onderzoek van hun geval op de oordeelszitting horen: "Wél gedaan, gij goede en getrouwe slaaf... ga in tot het feest van uw heer", terwijl ze misschien al eeuwen in zijn tegenwoordigheid zijn?

Worden de goddelozen uit de plaats der pijniging opgeroepen om het oordeel van de Rechter der ganse aarde te horen: "Gaat weg van Mij, gij vervloekten, naar het eeuwig vuur" (Mattheüs 25:21,41). Nergens in de Bijbel kan men ook maar één tekst vinden die zegt dat de rechtvaardigen direct na de dood hun beloning ontvangen of de goddelozen hun straf krijgen.

De Bijbel zegt dat ze slapen tot de opstandingsmorgen (l Tessa­lonicenzen 4:14; Job 14:10-12). Op de dag dat "het zilveren koord losgemaakt en de gouden lamp verbroken wordt" (Prediker 12:6), vergaan de gedachten van de mens. Zij die in het graf neerdalen, gaan in de stilte. Ze weten niets meer over hetgeen onder de zon geschiedt. (Job 4:21). De vermoeide recht­vaardigen kennen een zalige rust.

De tijd - of die nu kort of lang duurt is maar een oogwenk voor hen. Ze slapen en zullen uit de doden worden opgewekt door de bazuin Gods om de zalige onsterfelijkheid in te gaan: "De bazuin zal klinken en de doden zullen onvergankelijk opgewekt worden. En zodra dit ver­gankelijke onvergankelijkheid aangedaan heeft, en dit sterfelijke onsterfelijkheid aangedaan heeft, zal het woord werkelijkheid worden, dat geschreven is: De dood is ver­zwolgen in de overwinning" (l Korintiërs 15:52-54).

Op het ogenblik dat ze uit hun diepe slaap worden gewekt, beginnen ze te denken vanaf het ogenblik waar ze opgehouden zijn. Hun laatste gevoel was de doodsangst. Hun laatste gedachte was dat ze onder de heerschappij van de dood kwamen. Wanneer ze uit het graf verrijzen, zal hun eerste blijde gedachte
weerklinken in de triomfkreet: "Dood, waar is uw overwinning? Dood, waar is uw prikkel?" (vers 55).

(Grote Conflict - E.G.White)

Spiritisme

 

Who's Online?

Members currently online: 0

Guests currently online: 2